Barsten, oxidatievlekken, steenbewerking … net als alle andere materialen kunnen ook natuursteenproducten gebreken vertonen. Het is dus belangrijk om de kwaliteit te borgen, maar daar wringt het schoentje. Er zijn voorlopig geen eindproducten met een ATG/BENOR-certificaat voorhanden, de typebestekken van de drie Belgische gewesten leggen eigen accenten en ook de CE-markeringen van leveranciers bieden geen waterdichte garantie. Sommige stads- en gemeentebesturen grijpen noodgedwongen terug naar partijkeuringen, terwijl veel andere publieke opdrachtgevers blind vertrouwen op de goede afloop. “Het is hoog tijd om de mazen van het net te dichten”, vindt Kris Vandenneucker, certification manager en natuursteenspecialist bij COPRO.
De laatste jaren zijn er op verschillende Belgische werven problemen met natuursteentoepassingen opgetreden (afschilfering bij vorst, slechte plaatsing door een onregelmatige vormgeving, mechanische schade …). Een gevolg van de gebrekkige kwaliteitsborging in ons land, hoewel de wet keuring op de werf, onafhankelijke controle of partijkeuring van de toegepaste producten bepaalt. “We hebben drie typebestekken in België, die elk andere accenten leggen: het Standaardbestek 250 in Vlaanderen eist BENOR-certificatie of gelijkwaardig, het TB 2015 in Brussel aanvaardt BENOR-certificatie en Qualiroutes in Wallonië voorziet een technische keuring van de natuursteenelementen vóór hun plaatsing ten koste van de aannemer en onder toezicht van het personeel van SPW”, legt Kris Vandenneucker uit.
Een ander probleem is dat er vandaag (nog) geen gecertificeerde eindproducten voorhanden zijn. “Er zijn wel leveranciers die over een ATG-certificaat beschikken voor blokken en platen, maar verder dan halffabricaten gaat het niet. Wat steenverwerkers er vervolgens mee aanvangen, is niet gereglementeerd. Maar ook omdat veel eindproducten uit het buitenland en van buiten Europa komen, is het zeer moeilijk om deze goederenstromen te reguleren. Qua kwaliteitszorg en naspeurbaarheid is dat uiteraard niet ideaal. Voorts bestaat er voor natuursteen ook een CE-markering, van niveau 4 (lees: verklaring van de producent zelf zonder betrokkenheid van een onafhankelijke derde partij).”
Conclusie: we hebben per Gewest een apart bestek met specifieke eisen en er zijn (nog) geen gecertificeerde eindproducten op de markt. Vandaar dat sommige stads- en gemeentebesturen teruggrijpen naar partijkeuring om de kwaliteit van natuursteenproducten te controleren. “Gent, Kortrijk en Antwerpen zweren bij partijkeuringen en passen die procedure consequent toe, hetgeen een goede kwaliteitsborging afdekt, maar veel andere steden en gemeenten maken er geen gebruik van en nemen vaak genoegen met goede ervaringen uit het verleden”, zegt Kris Vandenneucker. “Betreurenswaardig maar niet verwonderlijk, want de procedure van partijkeuring duurt relatief lang en er zijn uiteraard ook extra kosten aan verbonden, dus zeker voor kleinere besturen vormt dat een belangrijk struikelblok.” “Een ander pijnpunt bij partijkeuringen is dat er in bestekken vaak eisen vermeld worden die overgenomen zijn uit de resultaten van een laboverslag van een leverancier (gemiddelde waarde van druksterkte, wateropslorping …). Door alleen gemiddelde gegevens te verstrekken, is er onzekerheid over de kenmerken van de betrokken producten. Terwijl besturen zich kunnen baseren op de drie beschikbare PTV’s: 819-1 (tegels), 819-2 (keien) en 819-3 (boordstenen). Die vermelden criteria als de minimale verwachte buigsterkte, maximale verwachte wateropslorping enzovoort. Een belangrijke nuance!”
Kortom: er is nog heel wat werk aan de winkel. Partijkeuringen kunnen soelaas bieden, maar het generaliseren van deze dure en tijdrovende procedure mag niet het einddoel zijn, geeft Kris Vandenneucker aan. Het blijft een feit dat de kosten van niet-kwaliteit zeer, zeer hoog kunnen zijn en in geen verhouding staan tot de kosten van de controles. Er moet toch naar andere oplossingen gezocht worden. Om de kwaliteitsborging te verbeteren zouden de verschillende overheden, in ieder geval op regionaal niveau, het eens moeten worden over een vergelijkbare aanpak en deze bespreken met de verschillende actoren in de sector: de verschillende federaties die de producenten en steenverwerkers van de sector vertegenwoordigen, aangezien deze zeer verschillend kunnen zijn en met intermediairs in verschillende delen van de wereld werken, onafhankelijke derde partijen en deskundigen. Alleen dan zal het mogelijk zijn de kwaliteitsborging van dit product – dat een mooie toekomst heeft – op een hoger niveau te tillen. Zeker met het oog op de trend naar herinrichting van stadscentra. In deze optiek zou de meerwaarde van een ATG/BENOR-certificatie goed van pas kunnen komen. Zeker in het geval van de plaatsing van het product, wat uiteraard een essentiële factor is om de uiteindelijke kwaliteit van het project te bepalen. “Betrouwbaarheid en kwaliteit zijn en blijven nu eenmaal doorslaggevende criteria aldus”, Kris Vandenneucker.
Een partijkeuring is een eenmalige controle van een specifieke, afgebakende hoeveelheid eindproducten (partij) door een onafhankelijke instelling (zoals COPRO). De producten worden onderworpen aan een reeks proeven en als de resultaten voldoen aan de bijbehorende eisen, dan wordt er een partijkeuringsattest afgeleverd. In Vlaanderen vermeldt het Standaardbestek 250 de producten waarvoor partijkeuringen dienen te worden uitgevoerd (zie tabel 3-0-1). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse Gewest worden de regels voor eventuele partijkeuringen bepaald in de aanbestedingsdocumenten (bijkomende artikels in het typebestek, bijzondere clausules …). Partijkeuringsaanvragen gebeuren door de leverancier of de aannemer. De controles kunnen plaatsvinden bij de leverancier of op de werf. De prijs van een partijkeuring is inbegrepen in de aanbestedingsprijs en kan geen aanleiding geven tot extra kosten voor de bouwheer.
ATG heeft betrekking op de intrinsieke kenmerken en kwaliteiten van het natuursteenmateriaal (druksterkte, slijtweerstand, vorstbestendigheid …), terwijl BENOR op het eindproduct slaat en dus ook een hoogwaardige verwerking garandeert. “Een combinatie van beide is altijd aangewezen”, benadrukt Kris Vandenneucker. “Want een goed natuursteenmateriaal is geen garantie voor een goed eindproduct. Naspeurbaarheid van de grondstoffen en de verwerking is daarbij een cruciaal aandachtspunt.” Op termijn zou ook kunnen worden overwogen de certificatie meer te richten op de uitvoeringswijze van de producten.