Met het co-creatie-onderzoekstraject Kustvisie onderzoekt de Vlaamse overheid sinds november 2021 samen met alle relevante stakeholders hoe we onze kust op lange termijn kunnen blijven beschermen tegen overstromingen. Zodat onze kust ook tot ver in de toekomst nog beschermd is tegen de stijgende zeespiegel. Vlaanderen is daardoor wereldwijd een pionier op vlak van langetermijnkustbescherming.
De gouverneur van West-Vlaanderen besprak begin dit jaar de stand van zaken van Kustvisie met de burgemeesters van de tien kustgemeenten in aanwezigheid van het kabinet van Vlaams minister van Mobiliteit en Openbare Werken Lydia Peeters. De burgemeesters zijn tevreden dat er vandaag al wordt nagedacht over de langetermijnbescherming van de kust, en kijken uit naar de finale onderzoeksresultaten. Die worden in maart 2023 verwacht. Die onderzoeksresultaten zullen de basis vormen voor de opmaak van een Vlaams strategisch plan in 2023-2024 en mee opgenomen worden in het federaal Marien Ruimtelijk Plan.
“We zitten in de laatste rechte lijn van het co-creatie-onderzoekstraject”, licht minister Lydia Peeters toe. “Tegen maart 2023 zullen de onderzoeksresultaten klaar zijn. Tijdens het traject zijn alle mogelijke alternatieven om onze kust op lange termijn bij stijgende zeespiegel te beschermen onderzocht. Het onderzoek zal concluderen welke alternatieven kansrijk en redelijk zijn en welke niet. Belangrijk daarbij is dat we de huidige functies van en aan onze kust bewaren en zelfs versterken waar het kan. We zoeken in dit traject actief naar kansen voor ecologie, economie, toerisme en recreatie.”
Kustvisie bouwt verder op het Masterplan Kustveiligheid, dat momenteel in uitvoering is en elke plaats langs onze kust minstens tot een zeespiegelstijging van 30 cm (t.o.v. 2000) beschermt. Dat is voldoende om ons tot 2050 te beschermen, maar daarna zullen extra maatregelen nodig zijn. Daarom zijn het Departement Mobiliteit en Openbare Werken en het agentschap Maritieme Dienstverlening & Kust gestart met dit co-creatie-onderzoekstraject. Op die manier kunnen we onze kust en het achterland ook op lange termijn stapsgewijs en blijvend beschermen tegen de stijgende zeespiegel. Zodat ook de kinderen van onze kleinkinderen nog kunnen blijven genieten van onze kust.
Alle belanghebbenden hebben de afgelopen maanden feedback en input kunnen geven. En die wordt meegenomen. Sinds november 2021 zijn gedurende het hele co-creatie-onderzoekstraject al meer dan 100 overlegmomenten geweest. Voor elk van de strandzones en elk van de kusthavens vonden meerdere specifieke overlegmomenten plaats met vertegenwoordigers van federale, Vlaamse, provinciale en gemeentelijke overheden, van de havenbedrijven en van alle relevante middenveldorganisaties. Belangen zoals toerisme, erfgoed, havenactiviteiten, vastgoed en natuur vormen soms uitdagingen voor de diverse mogelijke beschermingsalternatieven. Maar dankzij de input van iedereen kunnen de niet redelijke alternatieven onderbouwd weggeschreven worden en kunnen de kansrijke alternatieven geoptimaliseerd worden. Ook met vertegenwoordigers van Nederland en Frankrijk wordt er regelmatig overleg gepleegd.
Uit het eerste deel van het studietraject van Kustvisie kwamen acht mogelijke beschermingsalternatieven voor de strandzones naar voren. Van deze acht worden er op dit moment nog drie in detail uitgewerkt. Eén alternatief is om de hoog-en laagwaterlijn te behouden op de plek waar die nu ligt en alle stranden, dijken en duinen stapsgewijs te ‘verhogen’ naarmate de zeespiegel stijgt. Een tweede alternatief is om overal de hoog- en laagwaterlijn een 100-tal meter zeewaarts op te schuiven door grote zandsuppleties. Zo is er overal voldoende ruimte om een extra dijk of duin in te passen zonder dat er t.o.v. de huidige situatie minder strandbreedte is. Op vele plekken zal het strand zelfs lichtjes verbreden. Het derde alternatief beweegt zich tussen de eerste twee.
In dit alternatief worden eerst en zolang het mogelijk is, maatregelen binnen de bestaande ruimte genomen. De hoog- en laagwaterlijn wordt pas bij hogere zeespiegelstijgingsniveaus stapsgewijs zeewaarts verplaatst.
De alternatieven waarbij sprake is van een eilandboog worden niet langer onderzocht. De deelnemers aan de werkbanken evalueerden een eilandboog als weinig kansrijk met bijzonder weinig optimalisatiemogelijkheden. Het studieteam kwam ook tot diezelfde conclusie. Verder studiewerk hierover werd dus al snel overbodig.
De vier kusthavens Zeebrugge, Oostende, Blankenberge en Nieuwpoort volgen een parallel traject van co-creatiesessies. Dat is nodig omdat er voor de havens extra uitdagingen zijn naast kustbescherming en waterkering. Het gaat dan onder andere over de afwatering van water uit het binnenland naar zee. En ook hoe de havens operationeel kunnen blijven ondanks de zeespiegelstijging. Ook hier zette het project binnen de zogenaamde ‘havenwerkbanken’ grote stappen voorwaarts.
De kansrijke alternatieven worden verder geoptimaliseerd voor een zeespiegelstijging van één, twee en drie meter, zodat duidelijk wordt in welke stappen de kustbescherming kan worden opgebouwd. Met de redelijke alternatieven van het co-creatie-onderzoekstraject zal vanaf maart 2023 aan de slag gegaan worden om via participatie van het brede publiek het maatschappelijk meest wenselijke alternatief tegen eind 2024 zowel op Vlaams als federaal niveau beleidsmatig te verankeren. Zodat de komende decennia stapsgewijs de nodige acties ondernomen kunnen worden om ook bij stijgende zeespiegel ons huidig beschermingsniveau tegen overstromingen te behouden.
“Op federaal niveau hebben we reeds enkele jaren geleden een lange termijnvisie voor het duurzaam gebruik van de Noordzee opgesteld”, zegt minister Vincent Van Quickenborne. “Met deze Kustvisie zet Vlaanderen de nodige beschermingsmaatregelen voorop om ook onze kust op lange termijn te beschermen tegen overstromingen, stormen en de zeespiegelstijging. De resultaten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het volgend marien ruimtelijk plan. Samenwerking tussen beide niveaus is cruciaal om onze kust en onze Noordzee te beschermen tegen de gevolgen van de klimaatverandering.”